In het Finse nationaal park Patvinsuo gaan we op zoek naar ongerepte natuur. Het beeldmerk van het park is de bruine beer. Dat schept verwachtingen.
Verschenen in Wandelmagazine 2018-3 Meer foto's
Het wit uitgebleekte knuppelpad veert onder onze tred. Het gaat van “Ke-deng-edeng”, als een trein die over de rails bonkt. Zonder planken zouden we langzaam wegzakken in het veen. Alleen een enkele dode spar zou houvast kunnen bieden in de prut. We zijn op weg naar de Teretinniemi uitkijktoren midden in het uitgestrekte apaaveen. ”Om drie uur is het vogelconcert op zijn luidst en het licht op zijn mooist”, zo heeft Pekka, de gastheer van het bezoekerscentrum, ons overgehaald om ons bioritme overhoop te halen. Maar wat is vroeg? Een heer en een dame komen ons tegemoet. We minderen vaart en stappen op de passeerstrook, een dubbele rij planken. Met alleen ‘hoi’ kom je in deze verlatenheid niet weg. We kijken elkaar in de ogen en beginnen een praatje. De man met twee grote lenzen op zijn buik houdt zich afzijdig. De vrouw, Spaans en onberispelijk gekleed, vertelt enthousiast over haar waarnemingen. Begrijpen doen we haar gebrekkige Engels niet, maar geen nood: “kwok ok okok” en “bibibibi” doet ze, terwijl ze wappert met haar handen. We halen de vogelgeluidenapp erbij en concluderen dat zij de moerassneeuwhoen en de regenwulp bedoelt. Die laatste zit even verder op de hoogste tak van een kale spar te bibibibiën.
Vanaf de toren blijkt het veen minder vlak. Honderden meters lange richels lopen door het moeras vol waterplassen. Die ontstaan als het kruiende ijs in de winter het veen opduwt, iets wat we bij de huidige temperatuur van 25 graden niet kunnen voorstellen. Het beloofde vogelconcert is minder luid dan gedacht. Broedseizoen en toch zo weinig vogels, hoe kan dat? Er is gewoon te weinig te eten om hun kroost groot te brengen. Toch kunnen hier honderden kraanvogels en wel tienduizenden ganzen tegelijk uitrusten. En daar heb je hem weer, de koekoek. Als het uurwerk van opa en oma doorbreekt hij steeds weer de stilte.
Composttoilet
Een blik in het gastenboek laat de vertrouwde waarnemingen van vogelaars zien. Maar er staat ook: “Karhu 0, Kala 5, nul beren, vijf vissen.” De frustratie druipt er af. Bij de toren ligt een overnachtingsplek langs het zogenoemde Wolvenpad. Je wordt er in de watten gelegd. Je kunt er niet alleen slapen onder een afdak, er ligt ook een schuur vol fijn gekloofd brandhout voor je klaar. Maar de topper is het composttoilet. Geen mensenkeutel verstoort hier de natuur.
Vijf jonge Duitse vaders rusten uit voor ze aan de laatste kilometers van hun veertiendaagse tocht beginnen en weer naar hun gezinnen vliegen. Ze zijn begonnen met 25 kilo op hun rug. Al hun eten sleurden ze mee, het enige café dat ze in al die dagen hebben gezien was dicht. “We zijn hier vooral om onze hoofden leeg te maken”, zegt Stefan. “Alleen de zorg om een goede slaapplek en droog hout om een vuurtje te maken. Verder niks.” Er wordt afgezien. Om de pijn in rug, knie en voet te verlichten slikken ze de nodige paracetamolletjes. Lekker eten is er niet bij, een blik in hun pannen zegt voldoende: in de ene zit een grauwgroene prut, in de andere borrelt grijsgele smurrie. Of ze nog beren hebben gezien? “Beren niet, maar wel hun sporen.” En of ze ook een berenfluitje bij zich hebben, net als wij. ‘Nee’ lacht Elmar. “Als we er een tegenkomen verjagen we hem met een harde scheet.”
De hand van de mens
’s Avonds zitten we met Pekka voor het bezoekerscentrum Soumu. Het bloedrode hout van de gebouwen kleurt prachtig bij het frisse groen van gras en bomen. Zwaluwen scheren langs ons hoofd. Pekka kent onze berenwens en houdt de moed er in: “Vanochtend heeft een Franse toeriste er een zien weg rennen.” We laten de beren rusten en gaan verder met de composttoiletten langs de paden. Hoe krijgen ze het voor elkaar: tot in de verste uithoeken kun je de billen afvegen met toiletpapier. “Niet alleen de closetrollen, ook het brandhout brengen we er ’s winters met de sneeuwscooter heen. Mijn collega Honkajoki loopt elke week alle overnachtingsplekken in het park af om de voorraden te checken.” Dat hout komt van buiten, want zelfs een paar bomen kappen voor brandhout is niet toegestaan in een Fins nationaal park. Jagen mag ook niet, vissen zonder net wel.
Toch is dat niet altijd zo geweest. Pekka’s overgrootvader, Olli Siponen, werd in 1865 aangesteld als boswachter. Hij moest de boeren in de gaten houden. Die mochten het moeras ontwateren om meer hooi te kunnen oogsten, maar ook weer niet te veel. Ook moest hij ingrijpen als de boeren te veel bos platbrandden om hun aardappelen en rogge te verbouwen. Uitputting van de bodem lag constant op de loer. Zelf boerde de boswachter ook. Drie generaties Siponen hielden het vol. De namen van hun doden staan gegrift in een oude spar. Het kost moeite, maar het is te lezen: 20.02.1895 Matti. In 1963 vertrok de laatste Siponen, er was geen droog brood meer te verdienen. Sinds 1974 valt het gebied onder de bescherming van de Ramsar conventie voor wetlands en in 1982 volgde de aanwijzing als nationaal park. Na zo’n 300 jaar boeren, jagen en houtkappen proberen de beheerders de natuur weer met rust te laten.
Lukt dat? Oké, af en toe steekt een boswachter een ietsepietsig stukje bos in brand, maar dat is eigenlijk meer een hobby. Zo krijgen enkele insectensoorten de kans om zicht te vermenigvuldigen. Maar de houtboeren kunnen het vergeten. Die halen hun hout tegenwoordig bij Poetin, aan de andere kant van de grens. Elke tien minuten stuift er een oplegger over de enige grintweg van het park.
Bijvoeren
Al dat niets doen levert wel wat op. De lijst met diersoorten die Pekka opsomt, is indrukwekkend. De steenarend heeft hier ergens een nest en de ohoe vliegt natuurlijk ook rond. Op de meren kun je het klagelijke gekwuuk van de fraai belijnde parelduiker horen. Maar net als die andere 120.000 jaarlijkse bezoekers willen we natuurlijk weten waar je de Finse big five kunt zien: de wolf, de bever, de lynx, de veelvraat en vooral de bruine beer. Dit park herbergt een halve beer per vierkante kilometer, die zou je toch tegen het lijf moeten lopen. “Het vraagt heel veel geduld om zo’n beest te zien”, zegt Pekka. Hij trapt plotseling op de rem. De banden krassen een spoor in het steengruis. “Kijk hier langs de weg zijn wat takken geknakt. Daar kan een beer bezig zijn geweest. Als je hier morgen langs komt, moet je goed rondkijken, misschien dat je er een ziet.” Een smsje van een familielid, ook op berenjacht in Finland, voert de verwachting op: “Fraaie beren gezien, wel 2 nachten in hut gezeten! Heel mooi.” De volgende dag zegt Pekka: “Als je geduld op is kun je ook naar EräEero, Fins voor de wilde natuur van Eero.” Hij laat een fraaie folder zien met foto’s van al dat spannends dat we nog steeds niet hebben gezien. Twintig kilometer verderop heeft Eero een groep observatiehutten gebouwd. De folder belooft in ieder geval een veelvraat als je een nacht laat opsluiten in zo’n hut. Voor een beer moet je gemiddeld een week geduld hebben om een foto te kunnen scoren. Maar het geheim van Eero is dat hij de beesten voert. We twijfelen, maar doen het niet. Dan kun je net zo goed naar de dierentuin. Als troost schenkt Pekka ons een parkinsigne. “Dan hebben jullie toch nog een beer.”
Als we de volgende dag het park achter ons laten, hebben we de big five niet in de ogen gekeken. Zelfs van de plaaggeest van het Finse verkeer, de eland hebben we slechts de fraaie ovale keutels gezien. Toch een beetje ongerust over wat de onzichtbaarheid van het boegbeeld van Patvinsuo betekent voor het draagvlak voor natuur bij de Finnen, bellen we met Marko de boswachter van Patvinsuo. Zou de Finse natuurbescherming ook al een Henk Blekermoment hebben gekend? “Is het voorstelbaar dat jullie in de toekomst onder politieke druk het beleid voor het park moeten aanpassen, zoals beren bij voeren net als Eero of zelfs jachtvergunningen verkopen?” Dat ziet hij niet gebeuren: “Ik zie wel een tendens naar meer voorzieningen voor toeristen. Dat is oké zolang de natuur daar niet onder lijdt, maar uitbreiding van de jacht in nationale parken of het bijvoeren van wilde dieren zien de meeste Finnen niet zitten”, zegt hij vastberaden.
Wandelwijzer
Het nationale park Patvinsou is ruim 100 km2 groot en ligt ruim 500 km ten noordoosten van Helsinki. Je kunt er naast uitgestrekte hoogvenen, ook de voedselrijkere aapa-venen, oude sparrenbossen en verstilde meren vinden.
Het park is alleen te bereiken met een auto of taxi, met de bus kom je niet verder dan 40 km van het park: Uimarharju, waar ook de dichtstbijzijnde voorzieningen zijn. In het park kun je slapen in het bezoekerscentrum Soumu of op de bijbehorende camping. Vrij kamperen is mogelijk op acht aangewezen plekken langs de 80 km wandelroute.
Meer praktische informatie in het bezoekerscentrum en op de website http://www.nationalparks.fi/en/patvinsuonp