Overslaan en naar de inhoud gaan

IJzeren paden langs het Witte Front

foto

Bijna tweeënhalf jaar lag het front van de Eerste Wereldoorlog in Noord-Italië net zo vast als in Noord-Frankrijk of Vlaanderen. In het westen vochten de soldaten in de modder, hier bevroren bergjagers in de overvloedige sneeuw. Wandelmagazine verkende enkele tochten langs loopgraven op 2000 meter hoogte in de Dolomieten.

gepubliceerd in Wandelmagazine 18-4       meer foto's

“Dat moeten jullie niet doen!”, zegt een oudere man met een klimgordel aan. We zijn op weg naar de plek waar in juli 1915 Italiaanse Alpenjagers de Vliegende Patrouille van Oostenrijk met één rotsblok verpletterde, de noordwand van Monte Paterno. We volgen de via ferrata vanaf de Lavaredopas richting de top. Dat pad is aan het begin van de ‘Grande Guerra’ door de Italiaanse troepen uit een keiharde dolomietwand gekapt om hun stellingen te kunnen bevoorraden. Soms loop je door een donkere tunnel, dan weer over een smalle richel. Op plekken waar het te smal of te steil is, zijn stalen pinnen in de rotsen geramd en staaldraden gespannen. Die geven de broodnodige steun. Een ijzeren weg dus. Tot hier was het goed te doen met handen, voeten en stokken. “Onder de top van Monte Paterno, moet je over een steile puinkegel omhoog. Die stenen liggen los. Je hebt daar echt een helm nodig en zo’n gordel waarmee je jezelf aan het staaldraad kunt borgen.” Simpele bergwandelaars als we zijn, volgen we de wijze raad van deze bergbeklimmers op en keren licht teleurgesteld om.

Later zien we ons doel vanaf het zonovergoten terras van Rifugio Tre Cime in de verte liggen aan de andere kant van Monte Paterno. Op het terras kijkt een spiedende blik tussen snor en jagershoedje ons aan. Het is de koperen gedenksteen van Sepp Innerkofler, de voormalige waard van deze hut en berggids. De bergen kende hij op zijn duimpje. In het begin van de Grote Oorlog zat hij in zijn eentje de Italianen dwars door bliksemsnel van helling naar helling te klauteren en een schot te lossen. Ten onrechte kregen de Italianen de indruk tegenover een alomtegenwoordige tegenstander te staan. Tot Sepp dat rotsblok op zijn jagershoedje kreeg. Exit van de Vliegende Patrouille. Goed verhaal maar in een minder heroïsche versie van Sepps zoon houdt het er op dat zijn vader sneuvelde door ”friendly fire”.

Goudgrijze rotskegels

Verlost van het ijzeren pad kunnen we echt genieten van het gekruip door nauwe tunnels en het fenomenale uitzicht door de schietgaten op de drie enorme goudgrijze rotskegels van de Tre Cime di Lavaredo, ook bekend als de Drei Zinnen. Loodrecht rijzen de vijfhonderd meter hoge dolomietwanden ongenaakbaar op uit een steil hellende zee van lichtgrijze puinwaaiers. Die overgang van puinwaaier naar loodrechte dolomietwand ligt in de oostelijke Dolomieten steeds op zo’n 2200 tot 2400 meter. Dat is de grens tussen het territorium van ons onschuldige bergwandelaars en die van de goed uitgeruste rotsklimmers. Het is ook de zone waar boven  de troepen van beide strijdende partijen, Italië en de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie, zich tijdens de Grote Oorlog hadden ingegraven en elkaar bestookten. Overal om je heen zie je in het onderste deel van de Dolomietwanden schietgaten uitgekapt. Een netwerk van gangen en uitgekapte richels maakte bevoorrading mogelijk.

Deze structuur van de Dolomieten heeft een bijkomend voordeel: bezoekers met verschillende ambities en fysieke mogelijkheden kunnen allemaal snuffelen aan de sporen van de Grote Oorlog in dit hooggebergte. Als je eenmaal op zo’n twee duizend meter hoogte aanbeland bent kunt je vrijwel vlak wandelen. Naar keuze ga je met de benenwagen vanuit het dal omhoog of laat je jezelf omhoog brengen door een uitgebreid netwerk van cabineliften, bussen of zelfs fourwheeldrives. De echte uitdaging is te vinden langs de staaldraden en pinnen van de via ferrata’s.

Loopgraven op een karstplateau

Maar laten we nog even terug gaan naar de tijd dat de gevechten aan het Witte Front begonnen. Na een winter van zeer geheime onderhandelingen met beide partijen, besloot de Italiaanse regering om hun bondgenootschap met de Centralen (Duitsland en de Dubbelmonarchie) te verbreken en de kant van de Triple Entente te kiezen. De Oostenrijkers wilden de Italianen ver tegemoet komen in hun wens om na de oorlog alle Italiaanssprekende volken onder het gezag van Rome te brengen, maar hun enige haven Triëst opgeven was een brug te ver. Een verbond met de Entente bood dat vooruitzicht wel. Op 23 mei 1915 verklaarde Italië de oorlog aan de Centralen. Oostenrijk was verrast en besloot zich op sommige punten terug te trekken op beter verdedigbare rotsmassieven. De Italianen dachten dat ze binnen een paar weken in Wenen zouden staan.

Monte Piana, een kalkplateau even westelijk van Tre Cime, was een plek in het front dat zich leek te lenen voor een doorbraak. Hier ontbreken de loodrechte dolomietwanden en ligt het hoogste punt veel lager dan de omliggende pieken, namelijk op slechts 2307 meter. Hier probeerden de Italiaanse generaals door te stoten naar het Pustertal waar een spoorlijn loopt die van groot strategische belang was. Op de noordrand van het plateau vol karstspleten (karren) heb je een duizelingwekkende kijk in het Höhlensteintal en zie je in de verte Toblach in het Pustertal liggen. Een kwestie van artillerie naar boven slepen en schieten maar. Zo gemakkelijk leek het.

In mei 1915 namen de Italianen het plateau meteen in, maar een maand later, nog voordat ze zich goed hadden kunnen ingraven, waren ze alweer verdreven. Gek genoeg liep de stellingenoorlog vast boven op het plateau. Het noordelijk deel Oostenrijks, het zuidelijke Italiaans. Slechts gescheiden door een dalletje dat in het niet valt bij de ravijnen die het plateau omringen. Inclusief loopgraven op een granaatworp van elkaar, niet uitgegraven in de fluweelzachte lössleem van Noord-Frankrijk, maar de bikkelharde kalk van Monte Piana. Tussen de paarse orchideeën ligt een stelsel van loopgraven, gangen en schuilplaatsen compleet met trappen en prikkeldraadversperringen. Jongetjes rennen door de gangen. Naast de doorgeroeste conservenblikken bloeit het viltige edelweiss.

Littekens in Lagazuoi

Ten westen van Cortina d’ Ampezzo werden de strijdende partijen wel gescheiden door diepe dalen. Rond de Falzàregopas waren de Centralen ingegraven in de dolomietwanden van Sas de Stria, Lagazuoi en het Tofanamassief. De Italianen verschansten zich in de Averau en tussen de Cinque Torri. Heel wat kogels werden heen en weer geschoten, maar het front verplaatste zich amper. Er stierven meer soldaten aan lawines dan aan krijgshandelingen. Maar daar niet alleen. Wonderbaarlijk genoeg hadden de Italianen zich aan ook de voet van de Oostenrijkse toppen weten te nestelen en zaagden letterlijk aan de stoelpoten van hun vijanden.

Bij de Falzàregopas staat een bordje: “Galleria Lagazuoi.” Door deze kilometer lange tunnel klauteren heel wat toeristen op gympies en met een gehuurde helm en pikkel steil omhoog naar de rotspunt van Lagazuoi. Aan het einde van de tunnel zaten de Italiaanse Alpenjagers 40 meter onder de Oostenrijkse stellingen. Na ons ferrata-fiasco kiezen wij voor de cabinelift die ons omhoog flitst. De liftbediende wijst onderweg op een gigantische hap uit de dolomietwand. “Het is eigenlijk een serie enorme littekens. Maar liefst vijf springladingen zijn hier in uitgebikte tunnels tot ontploffing gebracht. Beide partijen staken hier hun energie in. Op 20 juni 1917 werd niet minder dan 300 000 kuub rots weggeblazen. Allemaal bedoeld om stellingen te ondermijnen, maar de posities bleven vrijwel ongewijzigd.”

Ook in het fraaie Travenànzesdal, dat we doorkruisen op ons pad van de Lagazuoi naar de noordelijke flank van het Tofanamassief, is zwaar gevochten. Evenals bij Lagazuoi wisten de Italianen tot vlak onder de stellingen van de Centralen te komen. Het is nauwelijks voor te stellen dat de Italianen hier, in het schootsveld van de Oostenrijkse stellingen op de Torre Fanes, 50 meter loodrecht omhoogklauterden over de stalen pinnen van de Scala del Minighel. In het kaar boven deze trap getuigen roestig prikkeldraad en gigantische uitgeholde rotsblokken van de langdurige aanwezigheid van de Italiaanse soldaten. Ook hier lopen we om bij gebrek aan klimgordel. Het zigzaggende pad is niet minder zwaar. Uitgekakt strompelen we de sfeervolle Rifugio Guissani in.

Met de veren tussen de benen

In het museum Tre Sassi, een voormalig Oostenrijks fort aan de noordflank van de Falzàregopas, houdt La mama een echt machinegeweer kordaat vast. Haar dochter spiedt door een vizier naar de sneeuw op het Marmoladamassief. De mannen kijken gebiologeerd toe hoe de vrouwen zich inleven in het heldhaftige deel van de Witte Oorlog. Voor het minder fraaie deel van deze oorlog kun je terecht in veel rustigere zalen. Hoe koud het ’s winters daarboven was, lees je af van de uniformen. Zowel de Oostenrijkse Kaiserjäger als de Italiaanse Alpini dragen witte pelsjassen en gevoerde bergschoenen met spijkerzolen. Ze troffen het niet, de winter van 1916-1917 was een van de sneeuwrijkste ooit. Ook de enorme collectie pijpenrekken maakt duidelijk dat alles werd gedaan om de handen te verwarmen.

De snit van de Italiaanse uniformen oogt veel eleganter dan die van hun tegenstanders. Ook bij de schoenen haal je de Italiaanse muiltjes er feilloos uit. Echt imponerend zijn de hoeden met veren van de Italiaanse galakostuums. Wat een onoverwinnelijkheid stralen die uit. Toch waren het de Italianen die zich in oktober 1917 met hun veren tussen de benen moesten terugtrekken. Op het slagveld van Camporetto, ten noorden van Triëst, hadden de Oostenrijkers met steun van Duitse vechtjassen en hun gifgas de Italianen in de pan gehakt en dreigden Venetië te veroveren. Pas een jaar later, een week voor de wapenstilstand, wisten de Alpenjagers weer wat terrein terug te veroveren op de al gedemoraliseerde Centralen en zo hun beschadigde aanzien bij de Entente-mogendheden wat op te poetsen. Zo kwam Triëst toch bij Italië. Maar de schande van Camporetto etterde voort en werd de storm die het fascistische vuur van Mussolini hoog deed oplaaien. Maar dat is een ander verhaal over een andere oorlog.

Wandelwijzer

De Ampezzaner Dolomieten liggen deels in Zuid-Tirol (Alto-Adige) en de Veneto in Italië. Cortina d’ Ampezzo is een uitstekende uitvalbasis voor mensen die voor lokaal vervoer afhankelijk zijn van openbaar vervoer. Een rustiger alternatief zijn de dorpen in Alta Badia zoals San Cassiano en La Villa.

We liepen verschillende dagwandelingen en een korte huttentocht, geïnspireerd door de zeer informatieve wandelgids Auf alten Kriegspfaden durch die Dolomiten van Eugen E. Hüsler. Brückmann Verlag. Wandelkaarten van Tabbacco  op schaal 1:25 000 zijn overal verkrijgbaar.

De routes en kabelliften zijn ter plaatse redelijk goed bereikbaar met buslijnen vanuit Cortina en Alta Badia. Met OV van Nederland in Cortina komen is een grotere uitdaging. Zoek het via Udine en een regionale bus of via München en Venetië waarvan Flixbus naar Cortina rijdt. Vanaf luchthaven Venetië rijdt de Cortina Express (bus) direct naar Cortina.

De Dolomieten is rijkelijk voorzien van berghutten. Als je er wilt overnachten moet je ruim van tevoren reserveren, vooral in augustus.

Veel meer informatie in hapklare brokken is te vinden op internet. Ook is er de dikke pil op papier van Mark Thompson, The White War: Life and Death on the Italian Front, 1915-1919.

regio