Uitdijende dokken slokken de Vesting van Antwerpen op. Wij zochten, in een gebied waar waakvlammem hoog oprijzen boven de haven, naar Hollandse forten en de resten van een waterlinie. Geen omgeving om te wandelen zou je denken, maar toch voelde het er weids en avontuurlijk. En we vinden de enige drie kilometer liniedijk buiten Nederland.
Het kopstation van Antwerpen is een echt station, met overkapte perrons, monumentale trappen en een stationshal, hoog en plechtig als een kerk. Buiten, in het half duister van een decembermorgen, lopen we naar de verlichte boogramen van het toeristenbureau. De baliemedewerker kijkt ons, van onder zijn felrode kerstmust, vriendelijk aan. ‘Kunnen we met een pontje de Schelde oversteken, van fort Lillo naar fort Liefkenshoek,’ vragen we. ‘Nee, die vaart alleen in de zomer,’ zegt hij gedecideerd. Dat we naar de ‘Hollandse forten’ willen, vindt hij leuk. We krijgen een lesje in Belgische geschiedenis. In 1586 sneden de Hollanders hier de Antwerpse haven af van de zee. Driehonderd jaar was Antwerpen de mindere van Amsterdam. Na de bevrijding van het Hollandse juk in 1830 bleef fort Lillo in Hollandse handen. De Nederlanders staken de Scheldedijk bij het fort door en kwamen zo op een onneembaar eilandje te zitten. Pas negen jaar later droegen ze Lillo over aan België. ‘Lillo is het nieuwste stukje België. Kijk daar ligt het, in die knik van de Schelde, tegenover fort Liefkenshoek’ wijst de baliemedewerker op de kaart.
Nu er geen pontje vaart tussen de Hollandse forten, kunnen we onze rondwandeling wel vergeten. We moeten kiezen tussen de west- of de oostoever. Die keuze is gemakkelijk, we gaan met de tram onder de rivier door, naar de westoever. Die kant van de Schelde is niet alleen een stuk rustiger, maar daar hopen we, op onze weg naar de Hollandse forten, ook de restanten van een waterlinie te vinden. Met wat vage aanwijzingen en kaartjes van Belgische fortengekken gaan we op zoek naar wat daar zo al bij hoort: forten, liniedijken en inundatiesluizen. De drukte van de trambaan verlaten we via een mooi recht weggetje. Niets wijst nog op een waterlinie, geen dijk te zien. Maar na een tijdje daalt het land en loopt de weg door over een aarden wal, die hier Defensieve dijk heet. Even verderop lopen we langs een vervallen sluis en een eiland vol bomen: de batterij Halve Maan. Links van de dijk kon een gebied van enkele kilometers breed onder water worden gezet. Eenmaal, in het begin van de Eerste Wereldoorlog, stond het hier ook werkelijk onder water. Een imposant gezicht moet dat zijn geweest. Of het geholpen heeft, weten we niet, maar de Duitsers trokken pas na een maand van belegering de stad binnen.
De Defensieve dijk verbindt twee forten van de Vesting Antwerpen, Zwijndrecht en Sint-Marie. De Vesting, drie ringen van forten rond de stad, moest voorkomen dat Antwerpen werd ingenomen door de vijand. De Defensieve dijk met bijbehorende batterijen en forten zijn een deel van de tweede ring op de linker Schelde-oever.
De liniedijk loopt dood op een drukke snelweg. De brede sloot aan de voet van de dijk verdwijnt in een duiker onder de snelweg. Daar durven we niet doorheen te kruipen. De snelweg oversteken is ook te gevaarlijk. Hoe verder? Voorbij is onze opwinding over de ontdekking van het enige stukje waterlinie buiten Nederland. Uiteindelijk lopen we via een spoorbrug over de voortrazende auto’s. Hoog op de dijk kijken we daarna weer opgewekt in de uitgestrekte rietvelden van het voormalige inundatiegebied. Aan de andere kant van de dijk lag vroeger een polder waar de koeien konden blijven grazen, nodig voor de melk en vleesproductie van de belegerde stad. De weilanden verdwenen onder het zand van nieuw aan te leggen havens. Alleen de dijk, onderdeel van natuurgebied Het Groot Rietveld, wordt nog begraasd. Welke beesten dat doen zien we niet, ze houden zich schuil in wilgenbosjes. Hun vijgen lijken door een fanatieke stalmeester op keurige hoopjes geveegd.
Aan het eind van de Defensieve dijk ligt Fort Sint-Marie bekneld tussen een elektriciteitscentrale en een haven. Sinds kort is het in gebruik als nautisch centrum. Het past in het meesterplan van Antwerpen om de restanten van de Vesting nieuw leven in te blazen. De binnenste ring is vrijwel helemaal onder de Antwerpse Rondweg verdwenen. De forten van de beide andere ringen tracht men te behouden. Hun bouwmeester, kapitein Brialmont, had het in zijn tijd niet kunnen bedenken: In het krijgshaftige decor van één van zijn forten komt een muziek- en tekenacademie. Alleen Fort Kruitbeke blijft nog een beetje trouw aan het militaire gedachtegoed. Die krijgt een moderne stormbaan met muurklimmen en bunjispringen.
Breed stroomt de Schelde langs goudgele rietkragen. Sleepbootjes trekken zeeschepen naar de sluizen die de dokken beschermen tegen het getij van de rivier. Het Willemsdok werd aangelegd in de korte Nederlandse periode. Je loopt er vanuit de stad zo naar toe. Sindsdien zijn er veel nieuwe dokken bij gekomen. Op de andere oever is het einde aan de groei al bereikt: de grens met Nederland. Ook aan onze kant gaat het hard. In de laagstaande zon lichten overal hijskranen en openstaande bruggen op. Waakvlammen rijzen hoog op boven de haveninstallaties. Het buitenaardse voorkomen van glimmende olie-installaties wordt versterkt door rookpluimen van ontsnappende stoom. In dit industrieland staat een man met kaplaarzen in een kuil. Geduldig beweegt hij een zeef in cirkels heen en weer. ‘Goud aan het zoeken,’ roepen we. ‘Nee haaientanden,’ lacht de gelukszoeker. De tanden zijn met het zand door zuigers uit de Schelde opgezogen en hier op het industrieterrein gespoten. In de zomer kan het druk zijn, dan zijn er soms wel honderd schatgravers in de weer. We kijken in de zeef en zien tussen wat kiezelsteentjes een scherpe haaientand liggen. ‘Voor duizend van die kleine krijg je één grote haaientand uit Amerika,’ zegt de man begerig.
Waar dikke rookwolken uit de kerncentrale van Doel komen, buigt de rivier naar rechts. Daar in die bocht liggen de ‘Hollandse forten’ verscholen op groene eilandjes te midden van industrie. We kunnen slechts fantaseren hoe fort Lillo aan de overkant van de Schelde eruit ziet. Maar ook zijn tweelingbroertje, fort Liefkenshoek op onze oever, kunnen we niet in. De toegangspoort is potdicht. Als we later op zondag Fort Lillo bezoeken, wordt pas duidelijk hoe onbereikbaar het is geworden. Ingesloten door haventerreinen kun je er alleen met een auto komen. Een lange rij bij de oprit maakt duidelijk dat dit fort zonder steun van een meesterplan is uitgegroeid tot de toeristische topattractie van de Vesting Antwerpen. Op het binnenterrein van het fort ligt een knus dorpje compleet met haven. In het Poldermuseum lopen we door een compleet nagemaakt dorp met school, kroeg en winkel uit de jaren vijftig. De inventaris is alles wat rest van het oorspronkelijke dorpje Lillo, dat moest wijken voor de haven.
We laten de forten achter ons, maar al snel kunnen we niet verder. Een brede sleuf scheidt ons van het kerkje bij het dorpje Doel. Hier zullen over een tijdje zeeschepen direct kunnen afmeren zonder eerst door de sluizen te moeten. Boven het uitgegraven zand steken armen van draglines de lucht in. Door de sleuf lopen durven we niet, bang als we zijn door drijfzand verzwolgen te worden. We lopen om dit nieuwste stukje van België heen. Bij het vallen van de duisternis geven de lichtjes in de haven de oever van de Schelde een feestelijk aanzien. Maar in Doel liggen de straten er donker en verlaten bij. Nog even en dan zal ook dit dorp moeten wijken voor de Antwerpse haven. Nog maar één café is open. Binnen is het behaaglijk warm. Op de rug van een jongen aan de bar staat in ruige anarchistische letters: “Tsjernobyl is no accident”.