Overslaan en naar de inhoud gaan

Terug met Vladimir & Hans: Alles is anders, maar zeker niet slechter dan toen

foto

Twee en dertig jaar geleden volgden twee jonge geschiedkundigen de schrijver A.E. d’Ailly te voet Amsterdam uit. Zij, Vladimir Mars en Hans Huijboom, deden daarvan verslag in Op lemen voeten 1982-2. In 1927 liet hun voorganger in zijn boek ‘Wandelen om Amsterdam’ zien hoe het ommeland van de hoofdstad door de verstedelijking was veranderd. Op een schitterende lentedag liep ik samen met hen een van hun wandelroutes van de oudste nog bestaande Amsterdamse stadspoort, de Muiderpoort, naar het bruisende vestingstadje Muiden. Sinds 1982 is het steen gewoon verder opgerukt langs de groene boorden van het IJmeer, maar het oordeel van mijn medewandelaars is minder kritisch dan toen. Een kwestie van met de jaren toegenomen mildheid? Of is er iets anders aan de hand?

Verschenen Op Lemen Voeten 2014-2

Hier vindt u de foto's bij dit verhaal                       Over d'Ailly, Mars & Huijboom

Ze hebben beiden, op mijn verzoek, een minuut lang hun ogen dichtgedaan voor een mindful-moment tussen het uitbundige groen rond de voormalige herberg Zeeburg. Hier beukte in d’Ailly’s tijd de Zuiderzee nog tegen de Zeeburgerdijk. “Niks geen zeelucht meer, wel autolucht. Het massale blik benauwt ons en blaast onze muizenissen op. En kijk uit voor de hondendrollen!” dat schreven mijn zwijgende wandelgenoten toen. Nu nemen ze een licht zoete geur waar, en geruis van auto’s. Dat op alle stukjes van de voormalige zeedijk het fluitenkruid en de meidoorn in volle glorie in bloei staan en ons de hele tocht zal bedwelmen, is niet de enige reden dat de autodampen geen uitgesproken irritaties meer opwekken. Ook milieuwetgeving en de daarmee afgedwongen technologische ontwikkeling hebben hun goede werk gedaan. Even verderop in IJburg, een VINEX-wijk met één of zelfs twee auto’s in eigen carport, is hun vroegere strijdbaarheid er nog wel. “Ik zie hier geen enkele Green Wheels deelauto,” moppert Vladimir een beetje. Hans heeft in 1997 nog tevergeefs tegen IJburg gestemd. “Dat er geen metro kwam, maar een lullig trammetje, deed voor mij de deur dicht. Zo jaag je de mensen de auto in!” Maar Vladimir was voor. “Ach je moet aan de toekomst denken.” “Ja, de tijdgeest is veranderd,” had hij al eerder verteld, “een kritische passage in mijn columns, daar moet ik echt aan vasthouden, anders snijdt de eindredacteur het er zo uit. Tegenwoordig verwacht men een positieve toon.”

Roestvrijstalen lotusbloem
Zodra we door de statige Muiderpoort de 17de eeuwse stad hebben verlaten, komen we de eerste nieuwbouw tegen. “Kijk dit is fraai,” zegt Hans enthousiast. “Geen van de zes woontorens is gelijk.” “Een breuk met die verdomde eenvormigheid en rechthoekigheid van die modernistische architecten,” vult zijn mede-auteur aan. Zij staan in het gelid langs de Singelgracht op het voormalige exercitieterrein van de Oranje-Nassau Kazerne. Het is een vroeg voorbeeld van een stedenbouwkundig concept, dat toen opgang deed: de verdichting van de bestaande stad. Bedoeld om het verder wegvreten van het groen rond de stad te voorkomen. Toen dit Rijksmonument, waar alle Amsterdamse mannen zijn gekeurd voor de dienstplicht, in 1987 werd verlaten, dreigde sloop. Eerst werd het kazernegebouw verbouwd tot sociale huurwoningen en bedrijfsruimten, een paar jaar later kregen zes buitenlandse architecten de opdracht om ieder een toren te ontwerpen. De eerste, die van de Japanner Koji Yagi, is een echte blikvanger. De bochtige steel van een roestvrijstalen lotusbloem snijdt voorgevel en balkons in tweeën. Geen balkon is gelijk. De steel fungeert als waterafvoer van de balkons.

Nadat we de Roomtuintjes, nog steeds een vrij treurige woonblok uit de jaren zeventig, zijn gepasseerd, ontwaarden de auteurs destijds “… op de rand van de Indische ‘archipel’ een reeks grauwe schoolgebouwen…” Nu vinden ze de Indische Buurt een aantrekkelijke buurt waar de uitzichtloosheid zo langzamerhand geheel uit verdwenen is. “Iets wat we ons toen niet konden voorstellen.” De vestiging van een goedlopende jeugdherberg en de culturele hotspot Studio K in de gerenoveerde schoolgebouwen hebben het imago van de buurt echt doen omslaan.

Klein gemaakt landschap
Boven op de brug over het Amsterdam-Rijnkanaal krijgt de weemoed naar vroeger weer de overhand. Beneden knagen graafmachines de laatste onregelmatigheid in de verder strakke lijn van het Amsterdam-Rijnkanaal weg. De ongerechtigheid is een restant van een schutsluis van een voorloper van het brede watersnelweg, het Merwedekanaal. “Alles wat we niet meer gebruiken moet nog steeds weg,” bromt Vladimir. We volgen de slingerende Diemerzeedijk. Beide flanken zijn gehuld in een overdaad aan fluitenkruid. Tweeëndertig jaar geleden keek je bij het Gemeenlandshuis nog ver weg over het de getemde Zuiderzee, nu IJmeer. De horizon was toen nog de strakke lijn van het water. Geheel ongeschonden was het uitzicht op de Waterlandse dorpen, dat Rembrandt hier ooit schetste, toen al niet meer. ‘De hoge opslagtanks op het (schier)eiland Zeeburg en de in het water staande hoogspanningsrobots…” verstopte toen al de toren van Schellingwou. “Maar, ja,” gaat het verhaal verder, “een kniesoor die daar op let, gezien wat ons in de toekomst nog te wachten staat.” Het uitzicht is nu inderdaad veranderd. Het “Vierbaansmonster” (de Ring van Amsterdam) heeft het zicht op de kerktorens ontnomen en het grootste landschap zoals voorspeld klein gemaakt. Of daartegen nog verzet is geweest, waar zij toen stilletjes op hoopten, vraag ik. “Dit lag te ver buiten de stad, waar toentertijd de ‘Stadsoorlog’ woedde. Later bij de plannen voor een snelweg langs het Naardermeer was het broodnodige burgerverzet er gelukkig wel.”

Organisch gegroeid kampement
Onder het snelwegviaduct door zijn huizen te zien. Uit het rustige, grijze water van het Markermeer rijst een jongenslandachtig stadje op: Steigereiland, het eerste eiland van het eilandenrijk IJburg. De maximale variatie in bouwstijlen en het veelvuldige gebruik van glas en hout wekken op het eerste gezicht de indruk van een organische gegroeid kampement. Die associatie met huttenbouwende jongens komt hier dicht bij de werkelijkheid. De meeste huizen zijn hier op vrije kavels door de bewoners zelf ontwikkeld. In een tuin is een jonge vader druk in de weer met een hoge drukspuit. “Dat huis heeft mijn buurman helemaal zelf gebouwd. De buitenwanden heeft hij met leem afgesmeerd. Er komen busladingen Japanners naar kijken.” antwoordt hij op onze vraag naar de mooiste woning van het eiland. Hans is op zoek naar zijn favoriet, een huis aan de Edmund Halleylaan. In de gele wand achter glas staat de reeks jaartallen dat de meest regelmatige onder de kometen de aarde passeerde. Het visuele gekrakeel van de eigenbouw doet Vladimir verzuchten dat hij de strakke hand van een architect hier wel mist. “Volgepropte blokkendoosjes zijn het, geen gezicht!”. Dat we de oorspronkelijk route van d’Ailly hier even hebben losgelaten blijkt een goed idee. Vooral de bermen waar je heerlijk tussen het water en achtertuintjes door kunt lopen, bekoren. Het is er nu rustig maar op een mooie zomeravond moet de atmosfeer hier vol zijn van gespetter en gelach van kinderen en de uitgelatenheid van picknick en barbecue. “Ik ga dit zeker opnemen in mijn routenetwerk tussen Amsterdam en Gooi, waar ik als wandelroutemaker voor verschillende gemeenten aan werk,” glundert Vladimir. Hans vindt het hier veel fijner wandelen dan op de brede asfaltpaden van de gesaneerde gifbelt van de Diemerzeedijk.

Spannend, zo herinneren we alle drie die belt van voor de sanering. Je tussen uiteengebogen spijlen van een imposant hekwerk heen moest wurmen, riep dat gevoel op. En wat te denken van de groene doodshoofd-borden met ‘Pas op gif’. Achter dat hek voelde je je superieur aan de watjes die bij het zien van die borden afdropen. Rust, ruimte en stilte, elders in Amsterdam schaarse goederen, waren volop aanwezig tussen de borrelende teerzuurputten en roestende vaten dioxine. Dit was nog eens een echt natuurgebied waar de mens noodgedwongen al decennia lang de natuur de vrije loop liet. Met weemoed komt de herinnering op aan het geluid van brekende golfen op de ´morenewal´ van de Diemerzeedijk. Die onhollandse walvorm van enkele meters hoog is in het fraaie ontwerp van landschapsarchitecte Yttje Feddes voor de omvorming van de stortplaats naar Diemerpark behouden; ja zelfs versterkt. Bomen die dat landschapsbeeld verstoren, duldt men hier niet. Ook om te voorkomen dat hun wortels de afsluitende laag, die het gif onder de duim houdt, doorboren. Nu is het Diemerpark een populair park waar skaters over het strakke asfalt zoeven. Mijn wandelmaten zoeken instinctief de zachte berm op.

Gekortwiekte schoorsteen
“Ja, hier houdt de stad op en begint het platteland,” zegt Hans als we de Diemercentrale zijn gepasseerd. Wel heeft de heerlijke rust van vroeger hier plaats gemaakt voor de recreatieve uitloop van het eilandenrijk. De dijk is hier opgewaardeerd tot ‘Natuurboulevard’. Waar je toen alleen over grasdijken struinde en achter de torenhoge schoorsteen van de centrale zo maar een verdwaalde boerderij en het overgroeide fort Diemerdam kon vinden, delen nu wandelaars en fietsers soms een asfaltpad. Het gerestaureerde fort met een goed gestileerde krulvormige horeca-aanbouw, waar een uitbater bruiloften en kinderfeestjes faciliteert, is nu onontkoombaar aanwezig. De gekortwiekte schoorsteen is niet meer het baken van weleer nu de milieutechniek het mogelijk maakt om de verstikkende stoffen uit de rook te filteren. Ook de golfen worden hier kort gehouden. Een zandzuiger poept langgerekte stroken land evenwijdig aan de dijk in het water. Om de kuifeenden en nonnetjes een rustplek te bieden die ze voorheen vonden op in het ondeipe water waar nu IJburg ligt. Allemaal anders maar zeker niet slechter.

Toch is de grens die Hans benoemt al bijna verleden tijd. Binnendijks wroeten graafmachines in de polder om nog meer ruimte te maken voor de Almeerders die dagelijks naar hun werk in en rond Amsterdam spoeden. Nu tellen we zeven rijstroken, hoeveel zullen het er straks zijn? Ook de bouwbestekken voor nieuwbouw in de Bloemendalerpolder achter de snelweg en op het terrein van de voormalige kruitfabriek zullen vroeg of laat weer uit de kast gehaald worden. Vanwege de crisis liggen die nu nog een beetje te verstoffen. En dan zal de grens tussen stad en land toch weer verder opschuiven.

Nee, om nog een plek te vinden die d’Ailly zonder probleem zou herkennen, moet je voorbij de gonzende terrassen van Muiden zijn, richting Muiderberg. Daar is de zeedijk nog steeds als toen. Gras zonder asfalt en aan de zeekant glooiend grijs basalt en schelpenstrand. Binnenrollende golfen niet gehinderd door natuurbouw. Hier kun je nauwelijks voorstellen dat ook dit landschap ooit anders zal zijn dan in de tijden van d’Ailly, Hans en Vladimir.